Mijnen

In de put of wat te doen met het mijnerfgoed?

In de negentiende eeuw waaide de industriële revolutie door ons land. Het landschap en het sociaal maatschappelijk weefsel ondergingen een drastische metamorfose. Steenkool en andere ondergrondse grondstoffen vormden het fundament van deze transitie die tevens onze intrede in het Antropoceen betekende. De Limburgse en Waalse mijnen behoren tot de oudste en meest tot de verbeelding sprekende van Europa. De mijnput bepaalde het dagelijkse leven van duizenden arbeiders en hun families. Italianen, Turken en zelfs krijgsgevangenen werden gerekruteerd om in de mijnen te werken. De macht van het patronaat was berucht. Vanaf de jaren 1960 kwam de sector in moeilijkheden door onder andere een verminderde staatssteun. Uiteindelijk zouden de laatste mijnen begin jaren ’90 de poorten sluiten. België kreeg als het ware zijn eigen rust belt.

De fascinatie voor industrieel en mijnpatrimonium is er altijd geweest. Reeds in de 19de eeuw bezichtigen reizigers de nieuwe gebouwen, mijnen en enorme schoorstenen die boven het landschap torenden. In 1839 keek Victor Hugo met open mond naar de hoogovens van het snel veranderende Seraing. De Gentse schilder Albert Baertsoen bracht de nieuwe industrie in Luik in donkere en grauwe kleuren tot leven.  Bewondering sloeg ook over in angst, afkeer en desinteresse. De romantische beweging van de 19de eeuw leidde tot nostalgie naar de pre-industriële periode (rust, ‘ongerepte’ natuur). In de periode na 1945 staat industrieel erfgoed opnieuw in de belangstelling. Enerzijds was er een onbelemmerd optimisme in technologische en economische vooruitgang. Anderszijds, onder invloed van nieuwe economische activiteiten, wordt men voor het eerst geconfronteerd met verouderde en in onbruik geraakte industriële infrastructuur. Plots voelde men de noodzaak om overblijfselen van de industriële revolutie te beschermen. Vanuit England – de bakermat van de industriële revolutie - groeide een prille werking dat indertijd industriële archeologie heette, vooral op de techniekgeschiedenis richtte. Door verdere economische veranderingen in de 20ste eeuw neemt de noodzaak om het industrieel patrimonium te beschermen alleen maar toe. De schaal van dit patrimonium alleen, en de pijnlijke socio-economische transformatie die ermee gepaard gaan (verlies van werk, economische achteruitgang), maakt de werking rond industrieel erfgoed uniek. De mijnbouw was één van de grootste sectoren in de Belgische economie.

Tijdens dit atelier bezoeken we enkele erfgoedsites zoals be-MINE in Beringen, de C-mine in Genk en gaan we vervolgens in gesprek met mensen omtrent de mogelijke herbestemming van dit erfgoed. We trekken ook richting de provincie Luik om er de site van Blegny (UNESCO werelderfgoed) te bezichtigen. Ten slotte gaan we ook op excursie naar één van de meest tot de verbeelding sprekende mijnen in België: de zinkmijn van (Neutraal) Moresnet, in de voormalige en ook een beetje vergeten ministaat (1816-1920) in onze contreien.

In dit atelier richten we ons op de volgende vragen: wat te doen met dit gigantische industrieel patrimonium met een eigen architectuur, dat zich zowel bovengronds als ondergronds vertakt? Is de herbestemming van het mijnerfgoed een symbool van een nieuwe creatieve, toekomstgerichte regionale herbestemming of moet het een stille, versteende getuigenis vormen die ons herinnert aan het leven en het werk van duizenden mijnwerkers en migranten?  Hoe diep zijn deze mijnen nog verweven met onze lokale identiteit? Wat te doen met de ecologische kant van dit verhaal? Wordt de stoflong een nieuwe groene long of zorgt bijvoorbeeld toerisme eerder voor een verdere verschraling van dit erfgoed?

Tijdens ons bezoek denken we na over de volgende mogelijke vragen:

  1. Het mijnerfgoed als in het verhaal van economische reconversie. Draagt de herbestemming van het mijnerfgoed in die richting effectief bij tot regionale heropleving (toerisme, start-ups). Kunnen we hier na enkele decennia een balans van maken?  Wat zijn de verschillende aspecten van dit verhaal?
  2. Het mijnerfgoed als een sociaal verhaal. Het mijnerfgoed is heel sterk verbonden met de leefwereld van de mijnwerkers en hun families. Het mijnerfgoed is meer dan de mijn alleen. Komt het migratieverhaal voldoende aan bod? Behoort het mijnerfgoed toe aan de arbeiders aan het publiek? Mag een deel van het mijnerfgoed geprivatiseerd worden?
  3. Het ecologische aspect. Mijnbouw als getuige van onze intrede in het “antropoceen” en grotere belasting van het natuur. Moet de herbestemming van het mijnerfgoed bijdragen tot meer ontsluiting van “de natuur”? Speelt dit aspect in mee in het verhaal van de herbestemming? Meer in het bijzonder en gelet op de hedendaagse context: wat kan het mijnerfgoed ons vertellen over de uitdagingen op het vlak van energie en ecologie vandaag?